grijswerken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van grijswerken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | grijswerken | grijs te werken | ||||||
toekomend | zullen grijswerken grijs zullen werken |
te zullen grijswerken grijs te zullen werken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben grijsgewerkt | te hebben grijsgewerkt | ||||||
toekomend | grijsgewerkt zullen hebben | grijsgewerkt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
grijswerkend | grijsgewerkt | ev. werk grijs |
mv. verouderd werkt grijs |
werke grijs (bijzin) grijswerke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | werk grijs | werkt grijs | werkt grijs | werkt grijs | werkt grijs | werken grijs | werken grijs | werken grijs | |
verleden (o.v.t.) | werkte grijs | werkte grijs | werkte grijs | werkte grijs | werkte grijs | werkten grijs | werkten grijs | werkten grijs | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal grijswerken | zult/zal grijswerken | zult/zal grijswerken | zult grijswerken | zal grijswerken | zullen grijswerken | zullen grijswerken | zullen grijswerken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou grijswerken | zou grijswerken | zou(dt) grijswerken | zoudt grijswerken | zou grijswerken | zouden grijswerken | zouden grijswerken | zouden grijswerken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | grijswerk | grijswerkt | grijswerkt | grijswerkt | grijswerkt | grijswerken | grijswerken | grijswerken | |
verleden (o.v.t.) | grijswerkte | grijswerkte | grijswerkte | grijswerkte | grijswerkte | grijswerkten | grijswerkten | grijswerkten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal grijswerken grijs zal werken |
zult/zal grijswerken grijs zult/zal werken |
zult/zal grijswerken grijs zult/zal werken |
zult grijswerken grijs zult werken |
zal grijswerken grijs zal werken |
zullen grijswerken grijs zullen werken |
zullen grijswerken grijs zullen werken |
zullen grijswerken grijs zullen werken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou grijswerken grijs zou werken |
zou grijswerken grijs zou werken |
zou(dt) grijswerken grijs zou(dt) werken |
zoudt grijswerken grijs zoudt werken |
zou grijswerken grijs zou werken |
zouden grijswerken grijs zouden werken |
zouden grijswerken grijs zouden werken |
zouden grijswerken grijs zouden werken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb grijsgewerkt | hebt grijsgewerkt | hebt/heeft grijsgewerkt | hebt grijsgewerkt | heeft grijsgewerkt | hebben grijsgewerkt | hebben grijsgewerkt | hebben grijsgewerkt | |
verleden (v.v.t.) | had grijsgewerkt | had grijsgewerkt | had grijsgewerkt | hadt grijsgewerkt | had grijsgewerkt | hadden grijsgewerkt | hadden grijsgewerkt | hadden grijsgewerkt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal grijsgewerkt hebben | zal/zult grijsgewerkt hebben | zult/zal grijsgewerkt hebben | zult grijsgewerkt hebben | zal grijsgewerkt hebben | zullen grijsgewerkt hebben | zullen grijsgewerkt hebben | zullen grijsgewerkt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou grijsgewerkt hebben | zou grijsgewerkt hebben | zou/zoudt grijsgewerkt hebben | zoudt grijsgewerkt hebben | zou grijsgewerkt hebben | zouden grijsgewerkt hebben | zouden grijsgewerkt hebben | zouden grijsgewerkt hebben |