frapperen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van frapperen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | frapperen | te frapperen | ||||||||
toekomend | zullen frapperen | te zullen frapperen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefrappeerd | te hebben gefrappeerd | ||||||||
toekomend | gefrappeerd zullen hebben | gefrappeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
frapperend | gefrappeerd | ev. frappeer |
mv. verouderd frappeert |
frappere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | frappeer | frappeert | frappeert | frappeert | frappeert | frapperen | frapperen | frapperen | |||
verleden (o.v.t.) | frappeerde | frappeerde | frappeerde | frappeerde | frappeerde | frappeerden | frappeerden | frappeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal frapperen | zult/zal frapperen | zult/zal frapperen | zult frapperen | zal frapperen | zullen frapperen | zullen frapperen | zullen frapperen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou frapperen | zou frapperen | zou(dt) frapperen | zoudt frapperen | zou frapperen | zouden frapperen | zouden frapperen | zouden frapperen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefrappeerd | hebt gefrappeerd | hebt/heeft gefrappeerd | hebt gefrappeerd | heeft gefrappeerd | hebben gefrappeerd | hebben gefrappeerd | hebben gefrappeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gefrappeerd | had gefrappeerd | had gefrappeerd | hadt gefrappeerd | had gefrappeerd | hadden gefrappeerd | hadden gefrappeerd | hadden gefrappeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefrappeerd hebben | zal/zult gefrappeerd hebben | zult/zal gefrappeerd hebben | zult gefrappeerd hebben | zal gefrappeerd hebben | zullen gefrappeerd hebben | zullen gefrappeerd hebben | zullen gefrappeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefrappeerd hebben | zou gefrappeerd hebben | zou/zoudt gefrappeerd hebben | zoudt gefrappeerd hebben | zou gefrappeerd hebben | zouden gefrappeerd hebben | zouden gefrappeerd hebben | zouden gefrappeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gefrappeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gefrappeerd | er is gefrappeerd | |||||||||
verleden | er werd gefrappeerd | er was gefrappeerd | |||||||||
toekomend | er zal gefrappeerd worden | er zal gefrappeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gefrappeerd worden | er zou gefrappeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gefrappeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gefrappeerd worden | gefrappeerd te worden | ||||||||
toekomend | gefrappeerd zullen worden | gefrappeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gefrappeerd zijn | gefrappeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gefrappeerd zullen zijn | gefrappeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gefrappeerd | wordt gefrappeerd | wordt gefrappeerd | wordt gefrappeerd | wordt gefrappeerd | worden gefrappeerd | worden gefrappeerd | worden gefrappeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gefrappeerd | werd gefrappeerd | werd gefrappeerd | werdt gefrappeerd | werd gefrappeerd | werden gefrappeerd | werden gefrappeerd | werden gefrappeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gefrappeerd worden | zult gefrappeerd worden | zult gefrappeerd worden | zult gefrappeerd worden | zal gefrappeerd worden | zullen gefrappeerd worden | zullen gefrappeerd worden | zullen gefrappeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gefrappeerd worden | zou gefrappeerd worden | zou/zoudt gefrappeerd worden | zoudt gefrappeerd worden | zou gefrappeerd worden | zouden gefrappeerd worden | zouden gefrappeerd worden | zouden gefrappeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gefrappeerd | bent gefrappeerd | bent/is gefrappeerd | zijt gefrappeerd | is gefrappeerd | zijn gefrappeerd | zijn gefrappeerd | zijn gefrappeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gefrappeerd | was gefrappeerd | was gefrappeerd | waart gefrappeerd | was gefrappeerd | waren gefrappeerd | waren gefrappeerd | waren gefrappeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefrappeerd zijn | zult gefrappeerd zijn | zult gefrappeerd zijn | zult gefrappeerd zijn | zal gefrappeerd zijn | zullen gefrappeerd zijn | zullen gefrappeerd zijn | zullen gefrappeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefrappeerd zijn | zou gefrappeerd zijn | zou/zoudt gefrappeerd zijn | zoudt gefrappeerd zijn | zou gefrappeerd zijn | zouden gefrappeerd zijn | zouden gefrappeerd zijn | zouden gefrappeerd zijn |