ambt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ambt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambt ambten
verkleinwoord ambtje ambtjes

Zelfstandig naamwoord

het ambto

  1. officiële betrekking, post die meestal van overheidswege toegekend wordt en enige vorm van gezag uitstraalt
  2. geestelijke taak of dienst die iemand beroepshalve uitvoert
    • Het ambt van priester, diaken. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Met het ambt komt het verstand
Stoett-79 [2]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen