ambtsplicht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ambts·plicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambtsplicht ambtsplichten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ambtsplichtv / m

  1. plichten die horen bij de vervulling van een bepaald ambt
     De Rijksrecherche heeft een administratief medewerkster van de rechtbank Den Haag aangehouden, omdat ze zou hebben gefraudeerd. De vrouw wordt verdacht van valsheid in geschrifte, handelen in strijd met haar ambtsplicht en verduistering.[2]
     Van Mourik sluit ook niet uit dat het notariskantoor in dit geval de wet overtreden heeft vanwege schending van de ambtsplicht. De wet economische delicten is volgens Van Mourik overtreden en in de Panama Papers zou ook staan dat er een rekening vervalst is. Dat is valsheid in geschrifte en dus een strafbaar feit.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 24 februari 2023 Weblink bron “Medewerkster Haagse rechtbank aangehouden voor fraude” (Dinsdag 24 maart 2015, 13:52), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 24 februari 2023 Weblink bron “'Weinig ethiek notarissen bij belastingconstructies'” (Woensdag 6 april 2016, 16:41), NOS