zweep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweep
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘karwats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zweep zwepen
verkleinwoord zweepje zweepjes

Zelfstandig naamwoord

zweep v/m

  1. een handwapen in de vorm van een lang ineengedraaid stuk leer dat met een zwiepende beweging pijnlijke slagen uit kan delen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zwepen

zweep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwepen
    • Ik zweep. 
  2. gebiedende wijs van zwepen
    • Zweep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwepen
    • Zweep je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen