zwadderig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwad·de·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zwadderig zwadderiger zwadderigst
verbogen zwadderige zwadderigere zwadderigste
partitief zwadderigs zwadderigers -

Bijvoeglijk naamwoord

zwadderig [1]

  1. (verouderd) als manier van schilderen: losjes schilderen
  2. (verouderd) van hoofdhaar: golvend, fladderend bewegen
  3. onrein, troebel, vuil

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen