zuurkoolschaaf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. Een zuurkoolschaaf uit de tweede helft van de 19e eeuw.
Uitspraak
Woordafbreking
  • zuur·kool·schaaf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zuurkoolschaaf zuurkoolschaven
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zuurkoolschaafv / m

  1. (kookkunst) (gereedschap) toestel met meerdere messen om wittekool in reepjes te snijden voordat die wordt ingemaakt
      De oude Greunenbach b.v. die ieder jaar bij uw's mama de zuurkool kwam snijen en inmaken, lei dáár altijd thuis - ik zie dien man nòg voor me - een lange, magere vent, met een grijze ringbaard, een blauwe kuitendekker met glimmende knoopen aan en een witgeschuurde houten zuurkoolschaaf - zóó'n groote plank meneer - achter op z'n rug, een zakje met z'n linnen sloof en gereedschap onder z'n arm, een groote, gele stroohoed op.[2]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 29 mei 2021 Weblink bron
    Justus van Maurik
    “Toen ik nog jong was.”, herdruk (1901; origineel 1887), Van Holkema & Warendorf, Amsterdam, p. 27/28