zijpen
Uiterlijk
- zij·pen
- erfwoord: Middelnederlands sīpen, ontwikkeld uit Oergermaans *sīpan-, bij Indo-Europees *seib-, waartoe ook Oudgrieks eíbein ‘laten vloeien’ behoort.[1] Evenals Nederduits siepen ‘sijpelen, druppelen’, Engels seep ‘sijpelen’ en Deens sive ‘langzaam vloeien of lekken’.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zijpen |
zeep |
gezepen |
klasse 1 | volledig |
zijpen
- inergatief druipen, druppelen
- De kraan heeft urenlang gezepen.
- ergatief druppelend ergens terechtkomen
- Kijk eens hoeveel er op de grond gezepen is.
de zijpen mv
- Het woord zijpen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zijpen" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ zijpen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 1 in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 35 %
- Prevalentie Vlaanderen 34 %