zelfingenomen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

beeld van een zelfingenomen man
Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·in·ge·no·men
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zelfingenomen zelfingenomener zelfingenomenst
verbogen zelfingenomenste
partitief zelfingenomens zelfingenomeners -

Bijvoeglijk naamwoord

zelfingenomen [1]

  1. van een persoon dat hij of zij te tevreden met zichzelf is
    • De zelfingenomen directeur trok zich niets aan van de kritiek op zijn functioneren zodat het bedrijf failliet ging. 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen