zachtzinnig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zacht·zin·nig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van zacht en zin met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zachtzinnig zachtzinniger zachtzinnigst
verbogen zachtzinnige zachtzinnigere zachtzinnigste
partitief zachtzinnigs zachtzinnigers -

Bijvoeglijk naamwoord

zachtzinnig

  1. niet al te ruw, de dingen ontziend
    • Hij is wel érg zachtzinnig, hoor. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be