wildstroper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wild·stro·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wildstroper wildstropers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wildstroperm

  1. misdadiger die zonder vergunning op wilde dieren jaagt
    • Nauwelijks vijf maanden later, op 9 januari 1956, meldt Mollerus trots dat "de wildstroperij reeds grotendeels is beteugeld". Stropers die voorheen "vrijwel ongestoord hun luguber bedrijf konden uitoefenen" zijn daarmee opgehouden. Maar de districtscommandant waarschuwt dat "meerdere wildstropers reeds te kennen hebben gegeven, dat zij met hun stroperijen wachten totdat het detachement zal zijn opgeheven". [2] 
    • Interpol heeft bovendien heel wat informatie verzameld, waardoor contacten tussen wildstropers en internationale netwerken in kaart kunnen worden gebracht. "Door hun internationale transportwegen te identificeren en belangrijke tussenpersonen te arresteren, zijn we erin geslaagd een belangrijke bijdrage te leveren aan de instandhouding van de biodiversiteit", aldus nog Higgins. [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen