wildparkeerder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wild·par·keer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wildparkeerder wildparkeerders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de wildparkeerderm

  1. (persoon) (verkeer) (juridisch) iemand die zijn vervoermiddel tijdelijk achterlaat op een plaats die daar niet voor bestemd is (meestal om kosten of inspanning te vermijden)
     Rond 19.15 uur werd de brandweer gealarmeerd voor een buitenbrand langs het Boerenpad, maar de doorgang naar dit fietspad werd belemmerd door een wildparkeerder, die vermoedelijk ergens op bezoek was bij familie elders in de wijk.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 27 maart 2024 Weblink bron Gearchiveerde versie
    Peter Stam
    “Politie ‘breekt in’ en brandweer duwt ‘wildparkeerder’ het gras in” (31 december 2010) op alblasserdamsnieuws.nl