wiebelend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wie·be·lend

Werkwoord

vervoeging van: wiebelen
verbogen vorm: wiebelende

wiebelend

  1. onvoltooid deelwoord van wiebelen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wiebelend wiebelender wiebelendst
verbogen wiebelende wiebelendere wiebelendste
partitief wiebelends wiebelenders -

Bijvoeglijk naamwoord

wiebelend

  1. snel en onregelmatig heel en weer bewegend
    • Het treintoilet zou een stuk frisser zijn als mannen zittend plassen in de wiebelende trein. Maar dat vertikken ze. [1] 
    • Zijn ijdele rol als model in de film kwam goed van pas om uit te pakken met een selfie: de stok die de acteur en regisseur vasthielden was 8.56 meter lang. Hoewel Stiller moeite had de wiebelende stok vast te houden, lukte het toch om een foto te maken. [2] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen