wasplaats
Uiterlijk
- was·plaats
- samenstelling van was en plaats
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wasplaats | wasplaatsen |
verkleinwoord |
- locatie waar men zich kan wassen en / of de was kan doen
- Zijn collega’s, die in de schemer op badslippers tussen de wasplaats en het tentenkamp pendelen, zijn al net zo opgewonden. „Wat we hier meemaken, kan in Nederland niet meer”, zegt luitenant Stephan. „Enorme schietbanen. En de munitie lijkt wel onuitputtelijk! Vooral de Tsjechen blijven maar doorkomen met patronen!” [2]
- [2] wasbak
- Het woord wasplaats staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wasplaats" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC ijn Sadée 17 juni 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be