wart

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wart

Werkwoord

vervoeging van
warren

wart

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warren
    • Jij wart. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warren
    • Hij wart. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van warren
    • Wart! 


Duits

Uitspraak

[1] vervoeging van 'sein':

[1] vervoeging van 'warten':

Woordafbreking
  • wart

Werkwoord

wart

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sein: was
  2. enkelvoud gebiedende wijs van warten: wacht!