vuurkorf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

vuurkorf
Uitspraak
Woordafbreking
  • vuur·korf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vuurkorf vuurkorven
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vuurkorfm

  1. een ijzeren mand waarin mensen in de openlucht houtblokken kunnen stoken om zo een sfeervol vuur te maken
    • Onder het motto ’alle beetjes helpen’ moeten ook de bezitters van een open haard en liefhebbers van een vuurkorf wellicht dag zeggen tegen een avondje dansende vlammen en knetterend hout. Het terugdringen van houtstook door particulieren is namelijk één van die beetjes.[2] 
    • Heerlijk hè, de zomer in de achtertuin. Op dat opblaasbadje met krijsende buurjongens na dan. En die rokerige vuurkorf van de buurman pal onder het slaapkamerraam. En zijn walmende spekfakkels op de barbecue. En die verbouwing met die snerpende zaag.[3] 
     Vanaf 2025 is het in de gemeente Utrecht verboden om in de open lucht hout te stoken. Een krappe meerderheid van de gemeenteraad stemde gisteravond in met het voorstel om vuurkorven en barbecues die op hout worden gestookt, te verbieden.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf JOHN MAES 04 jan. 2018
  3. de Telegraaf 29 mei 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 2 november 2023 Weblink bron “Utrechtse raad stemt voor houtstookverbod in buitenlucht”, NOS