voorgeslacht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·ge·slacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorgeslacht voorgeslachten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het voorgeslachto

  1. (eng) voorouders, personen waarvan men zelf afstamt
  2. (ruim) voorouders, voorvaderen van de gehele mensheid
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen