voorbereidingsperiode
Uiterlijk
- voor·be·rei·dings·pe·ri·o·de
- samenstelling van voorbereiding zn en periode zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorbereidingsperiode | voorbereidingsperiodes voorbereidingsperioden |
verkleinwoord |
de voorbereidingsperiode v
- tijdperk dat men gebruikt om een latere handeling mogelijk te maken
- ▸ In de tienjarige voorbereidingsperiode die aan deze grote beweging voorafgaat, komt deze man in contact met alle gekroonde hoofden van Europa.[1]
- ▸ Het betekent dat bondscoach Louis van Gaal een week de tijd heeft om zich met de opgeroepen eredivisiespelers volledig klaar te stomen voor het eindtoernooi in Qatar. Eerder meldde de Franse sportkrant L'Équipe op basis van documenten van de UEFA al dat landen die meedoen aan het WK een voorbereidingsperiode krijgen van een week.[2]
1. tijdperk dat men gebruikt om een latere handeling mogelijk te maken
- Het woord voorbereidingsperiode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “Door WK in Qatar volgend jaar bijna twee maanden geen eredivisiewedstrijden” (DO 9 DECEMBER 2021), NOS