volver
Uiterlijk
- vol·ver
volver
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
volver |
volvía |
vuelto |
volledig |
- onovergankelijk afslaan, van richting veranderen
- terugkeren
- overgankelijk terugkeren, terugdraaien, omdraaien
- dicht doen (van deur, raam)
- (weer) oppakken
- omslaan (van bladzijde)
- afmaken (van verhaal)