afslaan
Uiterlijk
- af·slaan
- samenstelling van af bw en slaan ww
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
| afslaan |
sloeg af |
afgeslagen |
| klasse 6 | volledig | |
afslaan
- overgankelijk iets weigeren aan te nemen
- Hij sloeg een tweede borrel af omdat hij nog moest rijden.
- overgankelijk door een slaande beweging iets omlaag doen bewegen
- Deze thermometer moet nog afgeslagen worden.
- overgankelijk een aanval succesvol het hoofd bieden, verdrijven
- De aanval werd echter afgeslagen.
- overgankelijk bij afslag veilen
- ergatief zijwaarts gaan
- Hij sloeg naar links af.
- ▸ Nu moet Le Mistral het hebben van die paar oude getrouwen die van de snelweg afslaan.[1]
- ergatief ophouden te werken (van motoren etc.)
- De motorfiets sloeg af.
- overgankelijk in prijs minder worden
- In de uitverkoop werd de prijs afgeslagen.
1. iets weigeren aan te nemen
- Het woord afslaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afslaan" herkend door:
| 100 % | van de Nederlanders; |
| 100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑
Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 6 in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %