visseizoen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: visseizoen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- vis·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vis ww en seizoen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visseizoen | visseizoenen |
verkleinwoord | visseizoentje | visseizoentjes |
Zelfstandig naamwoord
het visseizoen o
- een seizoen waarin het toegestaan is om te vissen
- Vandaag is het visseizoen officieel geopend!
Vertalingen
1. een seizoen waarin het toegestaan is om te vissen
Gangbaarheid
- Het woord visseizoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.