visfilet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·fi·let
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visfilet visfilets
verkleinwoord visfiletje visfiletjes

Zelfstandig naamwoord

visfilet m/o [1]

  1. (voeding) consumptievis waaruit de graten zijn verwijderd
     Ik koos een visfilet van de grote kaart.[2]
     Wij kennen in onze tijd het zogenoemde ‘lekkerbekje’: gebakken of gefrituurde gepaneerde visfilet. Waarschijnlijk - ik kom er niet achter - zou de naam na de Tweede Wereldoorlog zijn bedacht door iemand van een viskraam in IJmuiden.[3]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  3. Bronlink geraadpleegd op 13 april 2022 Weblink bron “Lekker is maar een vinger lang en andere maffe zegswijzen” (28-09-2019), Tubantia