vastpinnen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·pin·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastpinnen
pinde vast
vastgepind
zwak -d volledig

Werkwoord

vastpinnen

  1. overgankelijk met een pen vastzetten
  2. overgankelijk (figuurlijk) binden aan een gebleken opvatting of toezegging

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen