usurpator
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- usur·pa·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van usurperen met het achtervoegsel -ator
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | usurpator | usurpatoren usurpators |
verkleinwoord | usurpatortje | usurpatortjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die usurpeert, een onrechtmatig bezitnemer
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord usurpator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "usurpator" herkend door:
26 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be