uitdelgen
Uiterlijk
- uit·del·gen
uitdelgen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitdelgen |
delgde uit |
uitgedelgd |
zwak -d | volledig |
- uitwissen, vernietigen, uitroeien, verdelgen
- De tollenaar wendt zich in zijn nood tot God en niet tot de mensen. „O God”, zegt hij. Hij weet dat bij God veel vergeving van de zonden te vinden is, dat Hij alleen de overtredingen kan uitdelgen. Hij weet dat God bezworen heeft geen lust te hebben in de dood van de zondaar, maar daarin dat hij zich bekeert en leeft. [3]
- „Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?” Mozes zegt: Delg mij nu uit Uw boek wat U geschreven hebt. Hij wilde liever met Paulus verbannen zijn, dan dat God het ganse volk zou uitdelgen. [4]
- Het woord uitdelgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitdelgen" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ uitdelgen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 22-09-2010 Onwaardig
- ↑ Reformatorisch Dagblad 14-01-2011 Oordeel
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 35 %
- Prevalentie Vlaanderen 51 %