uilig
Uiterlijk
- ui·lig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | uilig | uiliger | uiligst |
verbogen | uilige | uiligere | uiligste |
partitief | uiligs | uiligers | - |
uilig [2]
- wat dom
- ▸ "Hij heeft mij gebeld." Ik herhaal het nu voor de zesde keer en Ivo kijkt me wat uilig aan.[3]
- ▸ Het zou geen overbodige zaak zijn om hier thuis toch kijk- en luistergeld in rekening te brengen en het lijkt dan ook genetisch bepaald dat ze het allerliefst de hele dag kijkt en inmiddels al beter met de afstandsbediening kan omgaan dan ik. Ik zit namelijk regelmatig na vijf minuten nog steeds uilig naar een zwart scherm te staren.[4]
- van hout dat het op bepaalde plaatsen niet meer goed is
- Het woord uilig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uilig" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ uilig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron
HESTER ZITVAST“Deel 72: Drie gemiste oproepen van Roy? Er moet iets aan de hand zijn...” (02 jun. 2017), De Telegraaf - ↑
Weblink bron
HESTER ZITVAST“In welke fase zit jouw peuter? Die van mij in Madagascar 2!” (08 nov. 2017), De Telegraaf - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be