Naar inhoud springen

uilig

Uit WikiWoordenboek
  • ui·lig
  • afleiding van uil met het achtervoegsel -ig [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen uiliguiligeruiligst
verbogen uiligeuiligereuiligste
partitief uiligsuiligers-

uilig [2]

  1. wat dom
     "Hij heeft mij gebeld." Ik herhaal het nu voor de zesde keer en Ivo kijkt me wat uilig aan.[3]
     Het zou geen overbodige zaak zijn om hier thuis toch kijk- en luistergeld in rekening te brengen en het lijkt dan ook genetisch bepaald dat ze het allerliefst de hele dag kijkt en inmiddels al beter met de afstandsbediening kan omgaan dan ik. Ik zit namelijk regelmatig na vijf minuten nog steeds uilig naar een zwart scherm te staren.[4]
  2. van hout dat het op bepaalde plaatsen niet meer goed is
65 %van de Nederlanders;
45 %van de Vlamingen.[5]
  1. uilig op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron
    HESTER ZITVAST
    “Deel 72: Drie gemiste oproepen van Roy? Er moet iets aan de hand zijn...” (02 jun. 2017), De Telegraaf
  4. Bronlink Weblink bron
    HESTER ZITVAST
    “In welke fase zit jouw peuter? Die van mij in Madagascar 2!” (08 nov. 2017), De Telegraaf
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be