trust

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trust
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vorm van bedrijfsconcentratie’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord trust trusts
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

trust m [3]

  1. het (illegaal) samenwerken van bedrijven met het doel een monopoliepositie te krijgen
  2. (juridisch) beheersvorm waarbij de beheerder handelt als eigenaar
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to  trust 
he/she/it  trusts 
verleden tijd  trusted 
voltooid
deelwoord
 trusted 
onvoltooid
deelwoord
 trusting 
gebiedende wijs  trust 

Werkwoord

trust

  1. vertrouwen