tonsuur
Uiterlijk
- ton·suur
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geschoren kruin’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tonsuur | tonsuren |
verkleinwoord |
- (verouderd) (religie) het scheren van de kruin van een priester of monnik
- de geschoren kruin van een priester
- Het vrijgevochten hippiehaar van destijds is inmiddels teruggebracht tot pagelengte. Wanneer de musicus in zijn Eindhovense hotel de weg wijst naar een rustige spreekkamer, biedt het grijze achterhoofd zicht op een glimmende tonsuur.[4]
- Hij eet, drinkt, ruikt, voelt, praat en kijkt rooms; hij veronachtzaamt zijn onderlichaam en verwacht van zijn roomse lotgenoten in de Heer hetzelfde; en hij zendt roomse boodschappen uit naar een wereld die daar steeds minder van begrijpt, alsof hij met boordje om en kaalgeschoren kruintje (tonsuur) van een andere planeet komt.[5]
- [1] kruinschering
- Het woord tonsuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tonsuur" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tonsuur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tonsuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant GUIDO VAN OORSCHOT 21 augustus 2012
- ↑ NRC Jos Palm 13 februari 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be