Naar inhoud springen

timp

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: timp.Timp


  • timp
enkelvoud meervoud
naamwoord timp timpen
verkleinwoord timpje timpjes

de timpm

  1. (voeding) broodje in de vorm van een langwerpige ruit of ovaal
    • Onze timpen zijn verwante broodjes, die eveneens een scheenbeenbrood voorstellen; in vroeger tijd vertoonden de uiteinden ook twee knobbels. (…) thans is de timp, met krenten gebakken, een feestgebak met Kerstmis o.a. te Rotterdam. [3]
  2. (verouderd) uiteinde dat in een punt uitloopt
    • Uit deze timp, dat de regte Hollandsche naam is, (topje van de tong, zegt men) spruiken [sic!] nu twee voorname lange spieren, welker vezelen regt nederloopen. [4]
25 % van de Nederlanders;
12 % van de Vlamingen.[5]