tentzeil
Uiterlijk
- tent·zeil
- samenstelling van tent zn en zeil zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tentzeil | tentzeilen |
verkleinwoord | tentzeiltje | tentzeiltjes |
het tentzeil o
- een zeil dat water goed tegenhoudt en waarvan men een open tent zou kunnen maken
- Heaters, mega-parasols tegen de verwachte regenbuien, extra opgetrokken tentzeilen tegen de snijdende wind en handschoenen voor de verkleumde handen. Maar dan wel met speciaal geprepareerde vingertoppen. Het vandaag de dag onmisbare mobieltje moet immers wel gewoon bediend kunnen worden. Festival-minnend Nederland wapent zich massaal tegen de voorspelde vrieskou op Koningsdag.[1]
- De gelande geallieerden konden door het Nederlandse verzet uit Duitse handen worden gehouden, waarna ze in de Kampina werden schuilgehouden in met takken en tentzeil gecamoufleerde kuilen.[2]
- Het woord tentzeil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tentzeil" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ de Telegraaf JAN COLIJN 25 apr. 2017
- ↑ de Telegraaf JOOP DUIJS 22 jan. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be