Naar inhoud springen

straks

Uit WikiWoordenboek
  • straks
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: dadelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1597 [1]

straks

  1. op een moment in de nabije toekomst
    • We zullen straks de vragen doorlopen. 
     "Dat wordt straks wel even wennen", zegt machinist Jos van der Veen tegen RTV Noord. Hij had gisteravond zijn laatste rit naar het "oude hoofdstation"". "Ik vind het mooi om een stukje spoorweggeschiedenis mee te maken, zowel aan het einde van iets of het begin van iets. Nu mag ik het einde meemaken, hartstikke leuk."[2]
     Tot straks, Odelle.[3]
     'Het is warm, straks droog je uit.[4]
     'Laat mij straks jouw tas maar dragen,' stel ik voor.[4]
  2. mogelijk, duidt een gevaar of dreigende mogelijkheid aan, vaak in combinatie met nog
    • Straks valt die beker nog om! 
  3. (spreektaal), (verbastering van daarstraks) een korte tijd geleden
    • Straks deed hij het nog. 

straks

  1. partitief van de stellende trap van strak
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]
  1. "straks" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Bronlink geraadpleegd op 10 mei 2025 Weblink bron “Station Groningen ruim twee maanden dicht vanwege verbouwing” (10 mei 2025), NOS
  3. Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  4. 1 2
    Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be