straks
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- straks
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: dadelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1597 [1]
Bijwoord
straks
- op een later moment
- We zullen straks de vragen doorlopen.
- mogelijk, duidt een gevaar of dreigende mogelijkheid aan, vaak in combinatie met nog
- Straks valt die beker nog om!
- (spreektaal), (verbastering van daarstraks) een korte tijd geleden
- Straks deed hij het nog.
Vertalingen
1. op een later moment
3. een korte tijd geleden
Bijvoeglijk naamwoord
straks
- partitief van de stellende trap van strak
Gangbaarheid
- Het woord straks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "straks" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |