stielman

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stiel·man
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stielman stiellui
stielmannen
stiellieden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de stielmanm

  1. een vakman, iemand met een stiel
    • De verliefdheid waaide niet zo snel over, dus Sofie ging op zoek naar een stielman die haar geliefkoosde materiaal kon plaatsen. ‘Dat bleek een moeilijke opdracht – veel vaklui werken enkel met de merken die ze zelf verdelen – maar ik heb uiteindelijk toch iemand gevonden.’ En zo kreeg Sofies appartement een krachtig en definiërend handelsmerk mee.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

24 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 4 NOVEMBER 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be