stemkundige

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stem·kun·di·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stemkundige stemkundigen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de stemkundigem

  1. (beroep) (verouderd) beoefenaar van de logopedie die zich richt op het gebruik van de stembanden
     Toch had ik gaarne gezien, dat de vragen over stemgebruik, nog geen 4 bladzijden beslaande, wat uitvoeriger behandeld waren. Dit moge dan aangevuld worden door een ander, een stemkundige, in een cursus of reeks geregelde lessen of nog beter door den directeur op de wekelijksche [sic!] repetities.[1]
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Typische woordcombinaties
  • spraak- en stemkundige

Bijvoeglijk naamwoord

stemkundige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van stemkundig
      Deze uitgaaf zal tegen het einde des jaars verschijnen en zal de geschriften van Leonardo over schilderkunst, beeldhouwkunst, bouwkunst, zijn stemkundige, geologische, aardrijkskundige en ontleedkundige waarnemingen, zijn humoristische werken, wijsgeerige stelregels, zijn brieven enz. enz. bevatten.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 23 december 2020 Weblink bron
    C.H.
    Van de boekentafel : Katechismus van de Kerkzang in: Sint Gregorius-blad; tijdschrift tot bevordering van kerkelijke toonkunst, jrg. 68 nr. 3/4 (maart/april 1947), Nederlandsche Sint Gregorius Vereeniging, Haarlem, p. 57 kol. 1
  2. Bronlink geraadpleegd op 23 december 2020 Weblink bron Binnenland. in: De Tijd, jrg. 38 nr. 10676 (22 augustus 1882), Gebr. Verhoeven, 's-Hertogenbosch, p. 2 kol. 2