solidariteit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- so·li·da·ri·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | solidariteit | solidariteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de solidariteit v
- bewustzijn van groepsbelang en de wil om dat te tonen
- ▸ Die analyse had tot de praktische conclusie geleid dat echte solidariteit bestond uit bankovervallen en wapendiefstallen om de PFLP behulpzaam te zijn.[2]
- (juridisch) hoofdelijkheid, zowel ten aanzien van schuldeisers als van schuldenaren
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord solidariteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "solidariteit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be