smous
Uiterlijk
- smous
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘scheldnaam voor jood’ voor het eerst aangetroffen in 1657 [1]
- Herkomst: Jiddisj [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | smous | smousen smouzen |
verkleinwoord | smousje | smousjes |
- (Jiddisch-Hebreeuws) (scheldwoord) scheldnaam voor een jood
vervoeging van |
---|
smousen |
smous
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smousen
- Ik smous.
- gebiedende wijs van smousen
- Smous!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smousen
- Smous je?
vervoeging van |
---|
smouzen |
smous
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smouzen
- Ik smous.
- gebiedende wijs van smouzen
- Smous!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smouzen
- Smous je?
- Het woord smous staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smous" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "smous" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Jiddisch-Hebreeuws in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Scheldwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 33 %
- Prevalentie Vlaanderen 28 %