schipbreuk
Uiterlijk
- Geluid: schipbreuk (hulp, bestand)
- IPA: /sxɪbrøk/
- schip·breuk
- samenstelling van schip en breuk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schipbreuk | schipbreuken |
verkleinwoord | schipbreukje | schipbreukjes |
- een gebeurtenis waarbij een schip zinkt of op de klippen loopt
- De Poolse vloot leed schipbreuk.
- (figuurlijk) falen, mislukking, ondergang
- Schipbreuk van de beschaving.
1. een gebeurtenis waarbij een schip zinkt of op de klippen loopt
- Het woord schipbreuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schipbreuk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %