Naar inhoud springen

scheen

Uit WikiWoordenboek
Versie door Caudex Rax (overleg | bijdragen) op 6 aug 2018 om 11:54 (+af, +es, +fr, +ru, +sv)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorzijde van onderbeen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1080 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord scheen schenen
verkleinwoord scheentje scheentjes

Zelfstandig naamwoord

scheen m

  1. (anatomie) voorkant van het onderbeen van de mens tussen de knie en de enkel
Verwante begrippen
Spreekwoorden
  • Iemand het vuur na aan de schenen leggen.
Het iemand moeilijk maken.
  • Iemand tegen de schenen schoppen.
Iemand pijnlijk raken.
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schijnen

scheen

  1. enkelvoud verleden tijd van schijnen
    • Ik scheen. 
    • Jij scheen. 
    • Hij, zij, het scheen. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen