schacht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schacht
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stok, kokervormig omhullend deel’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schacht schachten
verkleinwoord schachtje schachtjes

Zelfstandig naamwoord

schacht v/m

  1. (techniek) (holle) buis (koker)
  2. (industrie) een gat dat in de grond gemaakt is om als bron te dienen voor water, olie, gas of andere vloeistoffen
    • Het bedrijf had een schacht gemaakt om aan de olie te kunnen. 
  3. deel van laars dat het been omgeeft
  4. nieuwe student, eerstejaars
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen