satirisch

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·ti·risch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hekelend’ voor het eerst aangetroffen in 1838 [1]
  • afgeleid van satire met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen satirisch satirischer
verbogen satirische satirischere
partitief satirisch satirischers -

Bijvoeglijk naamwoord

satirisch [3]

  1. naar de aard van een satire, waarbij iets aan de kaak wordt gesteld
    • 12 doden door terroristische aanslag op redactie Frans satirisch weekblad 'Charlie Hebdo'.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen