routine
Uiterlijk
- rou·ti·ne
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vaardigheid, sleur’ voor het eerst aangetroffen in 1781 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | routine | routines |
verkleinwoord | routinetje | routinetjes |
de routine v
- een reeks handelingen die, vaak zonder te hoeven nadenken, kan worden verricht door een verkregen vaardigheid
- telkens terugkerende bezigheden
- subroutine
- routinecontrole, routinegebaar, routinehandeling, routineklus, routinematig, routineonderzoek, routineus, routinevlucht, routinewerk, routinier
- Het woord routine staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "routine" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "routine" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be