routinier
Uiterlijk
- rou·ti·nier
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iemand die over grote ervaring beschikt’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afleiding van routine [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | routinier | routiniers |
verkleinwoord |
- iemand met veel ervaring
- Sparta, de enige ploeg zonder punten uit de laatste drie duels, zou wellicht Michel Breuer op kunnen stellen om de Rotterdamse hoop meer leven in te blazen. Geen enkele speler in de eredivisie won zo vaak (6) van Ajax als de 37-jarige routinier. [4]
- (pejoratief) iemand die zonder aandacht en interesse zijn werk volledig automatisch afraffelt, iemand die bekend is met alle (vuile) trucjes van het vak
- Aan het woord is een lid van de raad van bestuur, dat liever anoniem blijft. Een routinier wel, die het leven op de universiteit door en door kent. Gevraagd naar de machinaties van de academische macht doet hij met plezier een boekje open. [5]
- Het woord routinier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "routinier" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "routinier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ routinier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Tim Hartman 13-oktober-2017
- ↑ de Standaard VRIJDAG 14 APRIL 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be