ritus
Uiterlijk
- ri·tus
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geheel van rituele gebruiken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1844 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ritus | ritussen |
verkleinwoord | - | - |
de ritus m
- geheel van ceremoniële, gewoonlijk godsdienstige gebruiken
- (religie) voorgeschreven wijze waarop een liturgische handeling verricht wordt
- Het woord ritus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ritus" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ritus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ritus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be