rimmer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rim·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rimmer rimmers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rimmerm

  1. (informeel) iemand die zijn seksuele partner met de mond anaal stimuleert
Synoniemen

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • rim·mer

Zelfstandig naamwoord

rimmer

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van rim
Schrijfwijzen