putjesschepper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

de moderne putjesscheppers
Uitspraak
Woordafbreking
  • put·jes·schep·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord putjesschepper putjesscheppers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de putjesschepperm

  1. (beroep) iemand die stormwaterputten schoonmaakt
  2. (verouderd) iemand die beerputten schoonmaakt
    • Geen brandweerman, geen piloot of putjesschepper: Henk de Roo wilde al op zijn negende pianostemmer worden. Een opleiding was er niet voor, dus meldde hij zich bij pianoverkoper Schumer, toen nog in een klein zaakje in de Almelose Molenstraat. Vrijdag zwaaide de bijna 63-jarige De Roo af bij Schumer, na 47 jaar piano’s stemmen. ‘In dit vak is het horen, zien en zwijgen.’ [3] 
  3. (pejoratief) het enige beroep dat een luie scholier later zou kunnen uitoefenen
    • Wie die dagbesteding uitvoert maakt niet uit, dat kan bij wijze van spreken een putjesschepper zijn die met iemand gaat wandelen. [4] 
    • Onlangs hoorde ik mezelf tegen iemand zeggen: "Ja, en dan maakt het niet uit of je putjesschepper of professor bent." [5] 
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. putjesschepper op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tubantia Erik Hogeboom 30-september-2006
  4. Volkskrant Anneke Stoffelen 19 mei 2017
  5. NRC 5-september-2014 Ewoud Sanders