provoost

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·voost
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opzichter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord provoost provoosten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de provoostm

  1. (geschiedenis) functionaris, belast met de handhaving van orde en tucht
  2. gevangenis voor soldaten
  3. militaire straf
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen