prikklok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

mechanische prikklok
Uitspraak
Woordafbreking
  • prik·klok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord prikklok prikklokken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de prikklokv / m

  1. (verouderd) tijdregistratiesysteem waarbij de werknemer bij aankomst en bij vertrek een kartonnen kaart laat stempelen met tijd en datum zodat bepaald kan worden hoelang iemand heeft gewerkt
    • De flexi-jobs zijn een succes, dat staat buiten kijf. Ze passen in een moderne visie op arbeid. Die houdt niet langer vast aan een door de prikklok gedicteerde negen-tot-vijf-mentaliteit, maar gaat ervan uit dat de arbeidstijd en -plaats ondergeschikt moeten zijn aan de noodzaak om gedaan te krijgen wat er moet gebeuren. [3] 
    • Mondriaan werkt volgens hem bijvoorbeeld met een soort prikklok waarmee studenten zich bij elke les moeten aanmelden. "Dat is geen honderd procent waterdicht systeem, maar we hebben daarnaast natuurlijk ook nog de ogen en oren van de docenten. Als we merken dat studenten ongeoorloofd afwezig zijn, wordt het verzuimteam ingeschakeld. Dat probeert de studenten te traceren. Vaak met succes."[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. prikklok op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 29 september 2017
  4. Tubantia Peter Koop 11 januari 2017
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be