premisse
Uiterlijk
- pre·mis·se
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vooropgezette stelling’ voor het eerst aangetroffen in 1777 [1]
- afgeleid van het Latijnse mittere (zenden) met het voorvoegsel pre- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | premisse | premissen |
verkleinwoord | - | - |
- het voorafgaande, de voorafgaande stelling
- in de abstracte logica: elk van de beide voorafgaande stellingen (propositio major en propositio minor) van een syllogisme waaruit de conclusie wordt gevormd
- Het woord premisse staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "premisse" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "premisse" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ premisse op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be