pitspoes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pits·poes
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pitspoes pitspoezen
verkleinwoord pitspoesje pitspoesjes

Zelfstandig naamwoord

de pitspoesv

  1. (beroep) (pejoratief) vrouw die de marketing verzorgt bij een formule-1-wedstrijd
     Uiteindelijk bediende hij de bevolking op haar wensen: eens goed lachen en vervolgens wegdromen bij Van Rossems Ferrari’s, zijn jacht, zijn pitspoezen, zijn F1-renstal, zijn miljarden, zijn amoureuze escapades.[1]

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 19 december 2018 Weblink bron
    Wilfried Hendrickx
    “Jean-Pierre Van Rossem : Die beate bewondering van hoofdredacteuren voor een fraudeur” (14 december 2018) op De Standaard
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be