pipa
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pipa | pipa's |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
pipa
- pistool
- Je moet niet sollen met die gangsta's jongen, ze hebben pipa's.
- Ewa, welkom in de pipashop. Pipa's en nivis voor tatas uit de hood. [1]
Gangbaarheid
- Het woord pipa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
Indonesisch
Woordafbreking
- pi·pa
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
pipa