pikuur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·kuur
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans
enkelvoud meervoud
naamwoord pikuur pikuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pikuurv

  1. spuit of injectie
     Met de slogan 'Geef de minister een pikuur' werd een delegatie van de actievoerders woensdag kort ontvangen op de kabinetten van federaal minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Laurette Onkelinx, Catherine Fonck, minister van Kind, Jeugd en Gezondheid van de Franstalige Gemeenschap, en Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Steven Vanackere.[1]
     Ik kookte voor hen. Als ze geen tijd hadden om naar de dokter te gaan, gaf ik hen achter in de keuken een pikuur.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    svw
    “Actieplatform betoogt in Brussel voor gratis griepvaccin” (20/02/2008), De Standaard
  2. Bronlink Weblink bron “"Nand deed zijn ding en zag niet om"” (24/03/2009), De Standaard
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be